Onlangs stond er een artikel in Trouw die precies de spijker op zijn kop sloeg.
Gemeenten en UWV slagen er best wel goed in om jongeren met een arbeidsbeperking aan het werk te helpen. Maar het lukt ze minder goed om ze ook aan het werk te houden.
Als een jongere met een beperking een werkplek heeft gevonden, raakt hij of zij daarna dikwijls uit het zicht van de gemeente of het UWV die de jongere in de zoektocht geholpen heeft. Daardoor is het hartstikke moeilijk voor deze jongvolwassenen om het werk te behouden. Dat constateert de Inspectie SZW in het onderzoek ‘Aan het werk, voor hoe lang?’
Doordat het contact stopt of flink afneemt tussen de jonge werknemer en de instanties, is er nauwelijks nog aandacht voor hoe het gaat op het werk. Daardoor neemt de kans op uitval toe en daarmee het risico dat een werkgever het contract laat aflopen. Vooral bij gemeenten ontbreekt een langetermijnvisie op de ondersteuning die nodig is, aldus de vroegere arbeidsinspectie.
Gemeenten hebben hiervoor ook nog te weinig expertise en capaciteit in huis, merkt de Inspectie SZW op. En ze zijn vaak terughoudend met jobcoaching. Dat vinden ze te duur. Jobcoaches krijgen daarom maar weinig tijd om jongeren te begeleiden, terwijl geadviseerd wordt om vooral als iemand net ergens werkt, juist intensieve zorg te geven. Er zijn zelfs gemeenten die nooit jobcoaches inzetten tijdens de proefperiode.
Dat is jammer, want als deze jongeren uitvallen, heeft dat grote gevolgen. Ze komen vaak slecht weer aan een nieuwe baan. Zo blijkt dat 50 procent van de jongeren met een Wajonguitkering die in 2015 hun werk zijn kwijtgeraakt, een jaar later nog langs de kant staat. En 40 procent van de Wajongers zit drie tot vier jaar later nog steeds thuis. De Inspectie merkt op dat “zeker bij kwetsbare jongeren een negatieve ervaring lang kan doorwerken naar het vinden van volgend werk”.
Bron: Trouw 7-11-2018